Ontwerpprincipe 7
Van patronen naar details
Principe zeven vertelt ons dat we patronen moeten leren zien, ook al is de schaal soms groter of kleiner dan de menselijke schaal. Het gepaste patroon vinden voor een ontwerp is belangrijker dan alle details begrijpen van een systeem.
Het icoontje
De spin in haar web staat voor patronen en relaties, met vooral aandacht voor zones en sectoren. De meeste spinnenwebben hebben een vrij gelijkaardige vorm, maar ze verschillen in de details. Dit is ook zo voor permacultuurontwerpen: ze bezitten een gelijkaardige structuur maar ze zijn toch enigszins verschillend, als antwoord op verschillende omstandigheden en als aanpassing aan de omgeving.
Ruimtelijke en tijdsgebonden patronen leren zien
Ons denken wordt gedomineerd door geometrische vormen en door onze aandacht voor details, maar ruimtelijke en tijdsgebonden natuurlijke patronen overstijgen dit. Processen in de natuur zijn groter en complexer dan in een bebouwde omgeving. Het is niet zo gemakkelijk om de grotere en kleinere schaal qua ruimte te overzien. Dit geldt ook voor de evolutie in de tijd, gaande van verleden over heden tot in de toekomst. We zijn namelijk beperkt door onze menselijke zintuigen en ons geheugen. Daardoor is het moeilijk om veranderingen op een andere schaal of over een langere tijdspanne dan een mensenleven op te merken. Bij het ontwerpen is het nochtans belangrijk om het kortetermijndenken te overstijgen. Het is immers nodig om ons tijdens het ontwerpproces een voorstelling te maken van hoe ons ontwerp gaat evolueren en hoe het eruit zal zien over een langere tijdspanne. We zouden een beeld moeten krijgen van de evolutie van de systemen die we plannen over meerdere generaties heen. Maar dat is door onze menselijke beperktheid juist heel moeilijk. Daarnaast gebeuren vele fysieke veranderingen en activiteiten in de natuur in een korte tijdspanne of op beperkte plaatsen. Erosie gebeurt op piekmomenten van wateroverlast en tijdens zware wind bij droogte. Door het onregelmatige optreden in korte tijdsruimtes missen we vaak de effecten als we niet over een langere tijd en regelmatig observeren.
De passende schaalgrootte
Systemen die optimaal werken zijn systemen die geëvolueerd zijn uit goed werkende kleinere systemen. Een aantal keren kan men de schaal vergroten. Toch kan dit niet eindeloos doorgaan. Na een optimale fase begint het minder goed te lopen en moet men stoppen met groeien of uitbreiden, of zelfs even terugdraaien om de optimale schaal te behouden. Wil men toch doorgroeien, dan moeten technieken aangepast worden omdat ze niet meer werken op de grotere schaal.
Voor elk productiesysteem is er een optimale schaal voor productiviteit en stabiliteit. Een gedreven en ervaren tuinder kan het overschot van zijn intensief bewerkte tuin eerst uitdelen aan familie, vrienden en buren en naarmate zijn techniek en grond beter worden kan hij het teveel beginnen te verkopen. Zijn tuin onderhoudt hij met zelfgemaakte compost. Omdat dit goed gaat en hij plezier vindt in het werk gaat hij voltijds zijn tuin bewerken. Door de steeds grotere opbrengst en als gevolg van de groeiende vraag legt hij meer teeltbedden en composthopen aan. Hij produceert en verkoopt steeds meer kwaliteitsvoeding zoals groenten, fruit, kruiden. Zijn assortiment neemt toe tot de optimale grootte bereikt is. Op een bepaald moment kan hij het werk niet meer alleen aan, hij heeft het steeds moeilijker om voldoende mulch en compostmateriaal te vinden, het omzetten van de composthopen wordt arbeidsintensiever …
Dit is een kantelmoment: ofwel probeert hij de schaal te behouden of zelfs enigszins terug te dringen ofwel moet hij naar andere technieken omschakelen, personeel aanwerven … hoe dan ook moet hij investeren. Om dit te kunnen opvangen moet hij meer productie hebben en uitbreiden. Dit gaat weer tot een bepaalde schaal waarna hij opnieuw voor een keuze staat. Hij krijgt het gevoel dat hij voortgedreven wordt en het niet meer in handen heeft. Het beheer wordt steeds complexer, ook hiervoor moet hij medewerkers voorzien.
Holmgren vergelijkt het met fietsen in een heuvellandschap: inspannende beklimmingen de heuvel op, daarna een gemakkelijke afdaling waarna je weer de volgende helling oprijdt, of als die te moeilijk is, keer je terug. Dit pulserend groeipatroon treedt zowel in de natuur als in menselijke systemen op, telkens als er een overschot aan energie is om in de volgende vallei te geraken.
Vegetatiepatronen en voedselbossen
Holmgren stelt dat de structuur en de organisatie van een ecosysteem, net als de erjn passende planten- en diersoorten, belangrijke factoren zijn om met de minste inspanning de meeste energie te verkrijgen. Door lange perioden van evolutie bereiken natuurlijke systemen een maximum aan kracht en efficiëntie.
Bossen vormen in veel gebieden met gematigde tot hoge regenval het dominante ecosysteem. Bossen met hoge bomen bieden woonplaatsen aan velerlei dieren, met hun kruinen vormen ze een stabiel microklimaat voor lager blijvende planten en ze zijn zeer efficiënt in het voorkomen van erosie. Bovendien voorzagen bossen vroegere gemeenschappen vaak van voedsel en vele hulpmiddelen zoals brand- en geriefhout.
Uit deze voorbeelden hebben zich de eerste permacultuur-voedselbossen ontwikkeld in vochtige tropische en subtropische gebieden waar ze productief zijn en tot op een bepaalde hoogte ook zelfonderhoudend. Onder hun gesloten kruinen groeien tropische soorten die schaduwminnend zijn. In onze klimaatzone ligt dat anders. De fruitbomen en notelaars die hier groeien, zijn aangepast aan een meer open omgeving. Hierdoor hebben wij ook minder vruchtdragende gewassen die aangepast zijn aan een schaduwrijke omgeving. In gebieden met minder neerslag staan die bomen immers meer uit elkaar en is parklandschap de norm. Daarom is het goed ook uit te kijken naar andere modellen van ecosystemen. Het spoort ons aan om te experimenteren met andere modellen, zoals bosranden. Agrobosbouw is weer een ander systeem dat zich parallel met permacultuur heeft ontwikkeld. Hierbij worden rijen houtproducerende bomen op grote afstand geplant met daartussen gronden voor grazend vee en andere teelten. De oorsprong hiervan vinden we bij traditionele culturen die met gemengde boomteelt werkten. Ondertussen zijn zich steeds meer varianten van agrobosbouw aan het ontwikkelen.
In permacultuur willen we met voedselbossen niet zozeer veel biomassa produceren maar kiezen we voor bomen met maximale voedingsmogelijkheden voor mens en dier. Niet zozeer woudreuzen of hoge bomen, maar vaak lager blijvende bomen die eetbare vruchten dragen zijn de beste keuze. Snel groeiende hoge bomen leveren wel veel biomassa, maar ze nemen ook veel licht en voedsel weg van de voedselproducerende planten.
Permacultuurontwerp van een terrein
Bij het ontwerp van een terrein gaat het meestal om een beperkt stuk grond met een min of meer centraal punt zoals een huis of een ander gebouw.
Zones en sectoren zijn hierbij handige hulpmiddelen voor een globaal plan en geven informatie over nuttige patronen.
Zones
Het beeld van zones in permacultuur is, zoals bij een spinnenweb, een reeks concentrische cirkels waarbij de toenemende afstand vanaf het centrale punt samenvalt met steeds minder intensiteit qua arbeid en gebruik. Hoe dichter bij het centrale punt, hoe intensiever en efficiënter het gebruik, hoe verder verwijderd van het centrum, hoe minder we ingrijpen en hoe meer het terrein zelfonderhoudend moet zijn en minder opbrengt. Nooit zal een terrein beantwoorden aan het ideale beeld van de concentrische cirkels maar het geeft wel een goed idee voor de denkoefening bij het ontwerpen. Het is vooral een stap naar het herkennen en toepassen van een reeks patronen bij het ontwerp. Afhankelijk van het doel, de grootte en de ligging van het terrein zullen ook de zones variëren, zowel in omvang en gebruik als in technieken. Een moestuin kan tien vierkante meter groot zijn, terwijl een intensief tuinbouwbedrijf tienduizend vierkante meter groot kan zijn. Holmgren stelt dat het toepassen van de permacultuurprincipes vooral de enorme mogelijkheden benadrukt op het niveau van het tuinieren, meer dan op het niveau van de landbouw.
Een gouden tip is om bij de praktische opstart niet het gehele terrein ineens aan te pakken maar dichtbij (zone 1) te beginnen met een stuk dat klein maar tevens goed te onderhouden is.
Sectoren
Sectoren komen overeen met de gebieden tussen de diagonale draden in een spinnenweb. Vanuit verschillende richtingen komen allerlei energieën ons terrein binnen, andere gaan eruit en sommige gaan er doorheen.
De zonnesector is heel belangrijk, maar ook de andere sectoren zoals regen en wind zijn niet te verwaarlozen. Het is nuttig voor het ontwerp om de sector van de zomerzon aan te geven naast die van de winterzon. In onze klimaatzone is daartussen een groot verschil. De sector van de koude wind, vooral noordoostenwind, is eveneens een belangrijke sector om mee te nemen in het ontwerp. Daarnaast zijn er nog meer lokale en persoonlijke aspecten die interessant zijn, zoals het uitzicht op de buren of de omgeving, geluid, het verloop van water bij een al dan niet zware regenbui … Door hiermee rekening te houden kan je de positieve energieën die het terrein binnenkomen optimaal benutten en de negatieve verminderen, verspreiden of afweren.
Hierbij kunnen kaarten, plannen en statistieken van wind, regen, waterlopen en dergelijke van de regio erg nuttig zijn.
The Formidable Vegetable is een Australische band die de twaalf ontwerpprincipes van Holmgren op muziek heeft gezet. Luister hieronder naar het nummer dat bij "Van patronen naar details" hoort.