Deze boekbespreking verscheen in Permacultuur Magazine nummer 30 en werd geschreven door Frank Anrijs ( Yggdrasil).
Frans de Waal begint zijn boek met de vraag wat intelligentie eigenlijk is. En dan blijkt dat dit niet zo eenvoudig te bepalen is en dat er meerdere vormen of interpretaties bestaan. Geheugen, oplossingsgerichtheid, zelfbewustzijn, werktuiggebruik, groepsbewustzijn … Aan de hand van vele voorbeelden krijg je zo te zien waarom deze competenties als vormen van intelligentie moeten worden opgevat en hoe dit voor vele diersoorten verrassende resultaten oplevert.
Zo is er het voorbeeld van een aapje dat zijn voedsel deelt met zijn buurman, tenzij het gezien heeft dat een verzorger die buurman net te eten gegeven heeft. Of van een aap die gemerkt heeft hoe een verzorger voedsel op verschillende plaatsen verstopt, en dat een aantal plaatsen gezien is door een andere aap, waarna hij snel het voedsel opgraaft waarvan hij weet dat de ander het niet gezien heeft.
Het boek is doorspekt met verhalen over onderzoek waarvan de resultaten heel vaak een glimlach op je lippen toveren of je soms versteld doen staan van de eenzijdigheid van de onderzoeksopzet. Zo dacht men lange tijd dat olifanten dom waren omdat ze hun eigen spiegelbeeld niet herkenden. Maar dat werd weerlegd zodra men gebruik maakte van grotere spiegels …
In de rest van het boek bespreekt de auteur nog allerlei onderzoek naar intelligentie bij dieren. Hij stelt daarbij steeds weer vast dat onderzoekers uitgaan van verkeerde aannames, of resultaten onjuist interpreteren doordat ze er door een menselijke bril naar kijken. Een voorbeeld is een onderzoek bij primaten dat testresultaten vergelijkt met die van een kind, waarbij de aap alleen in een kooi zit en het kind bij de moeder op de schoot.
De Waal leert ons dat we heel goed moeten nadenken over de opstellingen van experimenten en dat we niet van foute veronderstellingen (de mens is superieur) moeten uitgaan. Dat we ook eerlijke proefopstellingen moeten maken, waarin we bijvoorbeeld apen met apen vergelijken en niet met kinderen.
Als we onze testen op de juiste manier ontwikkelen en zorgen dat dieren op hun eigen intelligentie worden getest, dan komen we tot eerlijke resultaten en heel vaak zijn deze enorm verrassend.
Het is een zwaar onderwerp wat had kunnen leiden tot filosofische uitweidingen of discussies. Dit is hier echter niet het geval. De auteur wisselt theorie overvloedig af met voorbeelden uit de praktijk en hij beperkt zich niet tot apen en primaten, maar geeft voorbeelden uit de volledige dierenwereld.
Tot slot staat De Waal stil bij de prangende vraag waarom we het zo belangrijk vinden om intelligentie bij dieren te testen en dan vooral om deze te vergelijken met onze eigen intelligentie. Waarom hebben we zo’n drang om de beste te zijn?
Het boek leest heel vlot, is vaak grappig en verrassend, en laat je dieren op een andere manier ervaren. Het is zeker geen pleidooi om dieren als gelijken te beschouwen, maar het relativeert wel de manier waarop wij dieren altijd bekeken hebben en vaak nog bekijken. Als je dat op een onbevangen manier doet, zonder vooroordelen over de eigen superioriteit, dan gaat er een nieuwe, verwonderlijke en ontroerende wereld open waarin dieren ook intelligente wezens blijken te zijn.